Ferdinand Langen (1918-2016)

Ferdinand Langen was de telefoontjes een beetje beu. Overleed er een Nederlandse schrijver, dan werd hij meteen gebeld om voor de zoveelste keer die ene anekdote op te hoesten. HP/De Tijd, meende hij, was het ergst: dat tijdschrift had hem bovenaan de bellijst staan. Nu Ferdinand Langen zelf dood is, is er niemand meer om te bellen.

In 2008 stelde ik met Coen Peppelenbos een themanummer van Tzum samen over A. Marja. Daarvoor benaderde ik drie oude vrienden van de in 1964 gestorven dichter. Van Langen kreeg ik per kerende post een grote envelop waarin vijf getikte vellen met zijn levendige herinneringen aan Marja. Ze vertoefden in vooroorlogs Groningen in kringen van veelbelovende schrijvers en schilders. Langen wist Marja mooi te typeren: ‘meester in het mengen van hartelijkheden en hatelijkheden’. In de begeleidende brief leverde hij een korte autobiografie aan, omdat hij veronderstelde dat ‘niet alle lezers van uw tijdschrift literatuurgeschiedenis hebben gestudeerd’. (Ferdinand Langen behoorde tot de ‘vergeten schrijvers’, een tegenwoordig populair genre.)

Sindsdien hadden we geregeld contact. Hij schreef me brieven, gericht aan ‘Waarde directeur’. Ik stuurde hem nu en dan een pakket met uitgeprinte stukjes voor Artistiek Bureau. Vaak maakte dat weer iets los bij hem. Kwam hij in een tekst van mij de naam ‘H. Drijvers Jr.’ tegen, dan dook hij zijn archief in om interessante brieffragmenten over te tikken. Hij had Henk en Dini Drijvers uiteraard persoonlijk gekend.

Mijn stukjes vond hij het leukst wanneer ze niet zo braaf waren. Of een tikje vilein eindigden. Hij had ‘heel erg gelachen’ om ‘De dikste maatjes’ (over Connie Palmen en Hans Warren).

Het mogen dan details zijn die je opspoort, maar ze zijn wel waardevol en voegen vaak iets peperachtigs toe aan de auteurs die je noemt.

In zijn brieven bleef hij me voeren met details over literaire figuren. Er kwam een stroom aan particuliere herinneringen op gang.

Aan Hendrik de Vries, zijn overbuurman in Groningen, met wie hij ’s avonds ‘rondjes Bernoulliplein’ liep (‘daarbij wriemelde hij zijn beweeglijke vingers in elkaar, soms kon hij ze als we afscheid namen moeilijk weer uit elkaar krijgen’). Aan Reinold Kuipers, met wie hij eens per week een kop koffie in De Poort van Cleef ging drinken (‘bij die koffie bestelde Reinold altijd een portie leverworst’). Aan Lucebert, die op bankjes in het Vondelpark sliep en door hem weleens op een maaltijd bij de Chinees werd getrakteerd (‘veel voor weinig’). Aan Johan van der Zant, buurjongen op de Stadhouderskade in Amsterdam, die wilde weten wat Ferdinand van zijn liefdespoëzie vond (‘niks dus, maar wat mij opviel was de naam die hij eronder had gezet: Hans Andreus’). Aan de ex van Andreus, die lesbisch werd, een verhouding kreeg met omroepmanager Marijke Rawie, wier broertje nogal eens in geldnood verkeerde (‘een beginnend dichter, die soms geen brood op de plank en geen drank in het glas had’). Aan Max Dendermonde, die strontlazarus zijn auto in de heg parkeerde. Aan de logeerpartij van Reve en aan de handdruk van Claus.

Voor iemand die zei dat hij eigenlijk niet van terugblikken hield, keek hij opvallend vaak terug.

Een enkele keer kon ik iets terugdoen. Halverwege de jaren ’50 had hij de literatuur verruild voor een baan in de marketing (‘daar leerde ik wat een liquid lunch was’). Zijn uitgever Kuipers had hem gescout vanwege zijn kraakheldere stijl. Heel wat jaren had Ferdinand zijn creativiteit in zijn baan gestopt. Pas in 1981 verscheen er van zijn hand weer een verhaal, in een bundel ter ere van Geert Lubberhuizen, die afscheid nam van De Bezige Bij. (Bij dezelfde uitgeverij was Ferdinand gedebuteerd, had hij een tijdschrift opgericht en een boekenreeks geredigeerd.) Ook wilde hij zijn eigen werk weer compleet in de boekenkast hebben staan. In 2009 maakte ik hem blij met twee exemplaren van zijn enige in Duitsland verschenen boek. Zijn eigen exemplaren van Rot mit weissen streifchen, vermoedde hij, waren in 1957 meteen bij zijn ‘voormalige vijanden’ beland. (In dezelfde reeks van Langen Müller uit München verschenen vertalingen van Annie M.G. Schmidt en S. Carmiggelt.)

Van zijn belangstelling voor marketing had hij al blijk gegeven in een interview met Willem Elsschot. Voor de Haagse Post had hij – in een dag op en neer naar Antwerpen – in februari 1952, ter gelegenheid van de Boekenweek, de Vlaamse schrijver thuis opgezocht. Aan het eind van het artikel spreken beide schrijvers over de beste manier om voor een boek reclame te maken. Overigens was Ferdinand achteraf ontevreden over zijn interview.

Elsschot beantwoordde plichtmatig mijn vragen. Toen hij op de klok keek en mij vroeg mee te gaan naar zijn stamkroeg, heb ik beleefd geweigerd. Stom! Natuurlijk had die man met een slok op veel meer te vertellen.

Vier, vijf keer ben ik bij Ferdinand en zijn vrouw op bezoek geweest. Het waren vrolijke gesprekken die we voerden, zelden over de literatuur van vroeger. Op de grote hoekbank in de woonkamer lag meestal een stapel boeken uit de plaatselijke bibliotheek. De nieuwe Van Dis, de nieuwe Wieringa. Over Het boek Ont van Anton Valens was hij laaiend enthousiast. Om stipt vijf uur verplaatsten we ons dan naar het barretje in de keuken. Daar gingen we iets sterkers drinken dan thee. (Wie anders dan Ferdinand Langen publiceerde in 1945 het verhaal ‘Het recht op een borrel’.) Als ik ’s vrijdags kwam, kreeg ik een gebakken visje van de markt, alvorens ik op de Brink in Laren op de bus naar station Hilversum stapte.

Altijd waren zijn brieven in rood en zwart op een elektrische schrijfmachine getikt. Toen een winkeltje voor schrijfwaren in de Oude Kijk in ’t Jatstraat opheffingsuitverkoop hield, kocht Ferdinand de hele voorraad machinelint op.

En altijd stonden er spitsvondigheden in zijn brieven. Net als in zijn romans, in de dialogen met name, kon hij je listig op het verkeerde been zetten. Hij stond tamelijk zorgeloos in het leven. Bij de dood van Ton Lutz:

Mijn kapper die altijd heel goed geïnformeerd is, zegt: dood gaan we allemaal.

De laatste post uit Laren kwam naar aanleiding van de geboorte van mijn zoon: ‘Dag moeder Dag vader En hallo klein knuffeljoch’. Een lieve brief, ondertekend door ‘2 oude ervaringsdeskundigen’.

Een gedachte over “Ferdinand Langen (1918-2016)

Plaats een reactie

Deze site gebruikt Akismet om spam te bestrijden. Ontdek hoe de data van je reactie verwerkt wordt.