Bij mijn inventarisatie van manuscripten, typoscripten en foto’s betreffende een ten onrechte vergeten dichter, in de schatkamers van de Nederlandse letteren, stuitte ik in een gastenboek op twee fraaie handgeschreven gedichten, respectievelijk gedateerd 17 augustus 1946 en 2 april 1947. Ik herkende er, in meerdere opzichten, meteen de hand van Gerrit Achterberg (1905-1962) in.
De verzen kwamen mij niet bekend voor, terwijl ik toch meerdere bundels van Achterberg meermaals heb gelezen. Zou ik ze voor het eerst hebben opgeslagen? Zijn ze wellicht nooit gepubliceerd? De onlinecatalogus van de instelling rubriceerde de gedichten bovendien onder een verkeerde naam.
C.S. Adama van Scheltema was ruim twintig jaar dood toen de gedichten werden geschreven.
Helaas moest ik thuis ontdekken dat er wakkere schriftgeleerden bestaan. Peter G. de Bruijn maakt in zijn driedelige Gedichten keurig melding van ‘Olifant’ en ‘Petertje’. Weg scoop.