Naar Staphorst is het moeilijk zoeken in de schone letteren. Een jeugdnovelle waarin twee jongens door de staatsbossen bij Staphorst crossen, een bundel boerse poëzie, een moord in Staphorst voor rechercheur Drenth, een paranormale dierenartsassistente uit Staphorsterveld, maar dan houdt het zo’n beetje op.
In de zomer van 1949 streek het gezin Schönfeld Wichers in Staphorst neer. Vader Herman Pieter, die verhalen schreef onder de schuilnaam Belcampo, had net zijn artsexamen gehaald en moest een zieke collega vervangen. Het hele gezin logeerde bij de schilderes Stien Eelsingh, ‘in haar grote boerderij midden in het dorp, waar de dag meestal eindigde in een algemene dronkenschap’, herinnert de oudste dochter zich. Het verblijf in het gereformeerde bolwerk maakte een diepe indruk op de niet bepaald wereldvreemde schrijver. Terugblikkend schreef hij:
‘Het was ‘op’ Staphorst, het ten onrechte verguisde dorp in de Kop van Overijssel. Staphorst, dat toen nog tweedimensionaal was, een noordelijke ‘gordel van smaragd’, een eigen wereld met eigen wetten en gewoonten of liever wetten en gewoonten die vroeger algemeen waren geweest en die door het eigenwillige karakter van de ‘Staphorsten’ nog voortbestonden, waar alle huizen nog kleine ruitjes hadden en de kerkgang een processie was.’
Uit: V.T. van Vilsteren en D.J. de Vries (red.), Van Beek en Land en Mensenhand; feestbundel voor R. van Beek bij zijn zeventigste verjaardag, Utrecht, 1985